Woonlastenbeschermer beschermt niet, de rechter wel
Eerder maakten wij melding van het feit dat bij het afsluiten van een hypotheek veel mensen er door de tussenpersoon (bijvoorbeeld de hypotheekadviseur of de bank) met veel enthousiasme op gewezen worden dat er verzekeringen bestaan die de hypotheeklasten (deels) dekken in het geval onverhoopt sprake mocht zijn van onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Omdat dit een veilig gevoel geeft, wordt dan, veelal tegen betaling van een eenmalige premie, direct te voldoen bij levering van de woning, een dergelijke verzekering afgesloten. Deze polissen hebben vertrouwenwekkende namen als bijvoorbeeld ‘Woonlasten Beschermer’. In de praktijk blijkt echter dat de verzekering helemaal niet de bescherming biedt die men had mogen verwachten. Indien de verzekerde namelijk ontslagen wordt of niet meer kan werken wegens ziekte, stuurt de verzekeraar vaak een afwijzing met een beroep op de polisvoorwaarden. Die polisvoorwaarden zijn vaak onnodig wollig en ingewikkeld zodat de verzekerde de reden voor de afwijzing niet goed begrijpt. Gebleken is dat de afwijzingen vaak onterecht gedaan worden en in die gevallen sommeren wij de verzekeraar alsnog uit te keren. Doet deze dit niet, dan wenden wij ons tot de rechter die gehouden is onduidelijke polisvoorwaarden in het voordeel van de verzekerde uit te leggen.
Recentelijk heeft de rechter dit laatste nog eens bevestigd in het kader van een door ons behandelde zaak voor een verzekeringnemer van een dergelijk genoemde Postbank (ING) Woonlasten Beschermer (de verzekeraar was hier London Genral Insurance Company Limited, ‘LGI’). De rechter veroordeelde deze laatste alsnog de verzekerde som uit te betalen te vermeerderen met de rente en kosten.
De rechter overwoog onder meer:
14. De vraag in dit geding is of de omschrijving van de verzekering en de voorwaarden voor verzekerde als consument voldoende inzichtelijk zijn geweest in het geval beide risico’s intreden, althans beide gedurende de wachttijd bij arbeidsongeschiktheid. Partijen twisten over de uitleg van art. 11.6 van de geldende polisvoorwaarden. Anders dan LGI betoogt is bij de uitleg niet het Haviltex-criterium van toepassing. Volgens recente rechtspraak van het HvJEU (C-96/14) dient op grond van het beschermingsbeginsel voor een consument als verzekerde voldoende duidelijk en begrijpelijk te zijn welke voorwaarden aan dekking worden gesteld. Op grond van art. 6:238 lid 2 BW dient bij twijfel over de betekenis van een beding verder de voor de consument gunstige uitleg te worden gevolgd.
15. Uit het debat van partijen blijkt dat over de formulering van art. 11.6 in redelijkheid uitlegvragen kunnen ontstaan. Eén vraag is of de bepaling alleen dient om te voorkomen dat dubbele aanspraken ontstaan. Een andere is onder welke voorwaarden de aanspraak bij onvrijwillige werkloosheid vervalt, dus hoe de frase “indien en voor zover” moet worden uitgelegd.
16. In het midden kan worden gelaten welke gelding de laatstgenoemde frase heeft. Op grond van bovenstaande onder 14 en 15 moet worden geoordeeld dat de polis en de voorwaarden voor verzekerde onvoldoende transparant zijn geweest voor de situatie waarin beide risico’s intreden. Het beschermingsbeginsel brengt met zich mee dat het beroep op art. 11 lid 6 van LGI niet slaagt. De mogelijkheid dat de wachttijd dientengevolge wordt uitgehold moet voor risico van LGI komen.